Ook als je als gelovige tegenslagen overkomen, zul je meteen je aandacht omhoog richten op God. God is ruimschoots in staat om ons geduld en een kalme zelfbeheersing op het hart te drukken.

Als Jozef niet verder gekeken had dan de ontrouw van zijn broers, had hij hen nooit meer kunnen liefhebben als zijn broers. Maar omdat hij zijn hart op de Heer richtte, vergat hij het onrecht. Hij was bereid om vriendelijk en toegeeflijk te doen. Hij troostte zijn broers zelfs en zei: ‘Niet jullie hebben mij naar Egypte verkocht, maar omdat God het wilde, ben ik voor jullie uit gezonden, om jullie leven te redden.’ Genesis 45:1-8 ‘Jullie hebben wel kwaad tegen mij beraamd, maar de HEER heeft dat ten goede gekeerd.’ Genesis 50:20
Als Job zijn aandacht had gericht op de Chaldeeën die hem kwelden, dan zou hij meteen kwaad geworden zijn. Maar hij erkent direct dat God het gedaan heeft. Daarom troost hij zich met deze geweldig mooie uitspraak: ‘De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, laat de naam van de HEER geprezen worden.’ Job 1:21
Zo was het ook met David toen hij door Simeï bekogeld werd met scheldwoorden en stenen. Als David toen naar de mens gekeken had, zou hij zijn mannen aangespoord hebben om wraak te nemen. Maar hij begrijpt dat Simeï dit niet doet zonder dat de Heer er iets mee te maken heeft. Daarom sust hij zijn mannen juist. ‘Laat hem maar,’ zegt hij, ‘want de HEER heeft hem opgedragen om mij te vervloeken.’ 2 Samuël 16:5-11
Op dezelfde manier houdt hij ergens anders zijn onbeheerst verdriet in toom: ‘Ik heb gezwegen en ben verstomd,’ zegt hij, ‘want U, Jehova, hebt het gedaan.’ Psalm 39:10 Als er geen effectiever middel is tegen woede en ongeduld, dan heb je vast en zeker al veel geleerd in het overdenken van Gods voorzienigheid, als je jezelf steeds hieraan kunt herinneren: de Heer heeft het gewild. Daarom moet ik het dragen. Niet alleen omdat ik me niet tegen Hem mag verzetten. Ook omdat Hij niets wil dat niet rechtvaardig en goed voor mij is.
In de kern komt het hierop neer: als we onrechtvaardig door mensen gekwetst zijn, moeten we hun slechtheid laten voor wat die is. Want als we dat niet doen, zal dat ons verdriet alleen maar groter maken en ons prikkelen om wraak te nemen. We moeten eraan denken dat we moeten opklimmen tot God. We moeten leren om er vast van overtuigd te zijn dat alles wat een vijand aan misdaden tegen ons gepleegd heeft, door God rechtvaardig is bepaald. Hij heeft het toegelaten en het op ons af gezonden.
Om ons ervan te weerhouden anderen onrecht betaald te zetten, is Paulus zo verstandig om erop te wijzen dat onze strijd niet gaat tegen vlees en bloed. Onze strijd gaat tegen een geestelijke vijand, de duivel. Efeziërs 6:11-12 Paulus zegt dit omdat hij wil dat we ons op die strijd voorbereiden. Maar het is een heel nuttige waarschuwing om onze drift en woede te laten bedaren, dat God zowel de duivel als alle slechte mensen bewapent voor de strijd. Hij houdt zitting als scheidsrechter om ons te trainen in geduld.
Als de rampen en ellende die ons benauwen, ons overkomen buiten toedoen van mensen, dan moeten we ons de leer van de wet herinneren: alle voorspoed stroomt uit de bron van Gods zegen, alle tegenspoed is zijn straf. Deuteronomium 28 En we moeten schrikken van deze waarschuwing: ‘Als jullie dwars tegen mij ingaan, dan zal ik ook dwars tegen jullie ingaan.’ Leviticus 26:23-24 Deze woorden ontmaskeren onze laksheid als Gods zegen ons niet aanspoort om Hem te dienen en zijn straf ons niet prikkelt om weer tot onszelf te komen. Dat gebeurt als we de algemene opvatting van ons vlees geloven, dat voor- en tegenspoed toevallig zijn.
Dit is ook de reden waarom Jeremia en Amos zich er bij de Joden over beklaagden dat ze dachten dat zowel goed als kwaad gebeurde zonder dat God het beval. Klaagliederen 3:38; Amos 3:6 Ook Jesaja’s aanklacht slaat daarop: ‘Ik, God, schep het licht en het donker. Ik maak vrede en onheil. Ik, God, doe al deze dingen.’ Jesaja 45:7