Allen die zich zo bescheiden opstellen, zullen niet tegen God mopperen over tegenslagen en Hem niet de schuld geven van hun eigen slechte daden. Agamemnon deed dat wel. Homerus1 laat hem zeggen: ‘Het is niet mijn schuld, maar de schuld van Zeus en van het noodlot.’2 En ze zullen ook niet zichzelf van het leven beroven, omdat het noodlot hen overweldigt. Dat deed die jongeman bij Plautus.3 Hij zei: ‘Het lot is verraderlijk. Het noodlot doet maar met mensen waar het zin in heeft. Ik ga op weg naar een rots om mijn bezit en mijn leven te vernietigen.’4 En ze zullen ook niet Gods naam gebruiken als excuus voor hun schanddaden. Als voorbeeld daarvan zegt Lyconides in een andere komedie van Plautus: ‘God heeft me ertoe aangezet. Ik geloof dat het de wil van de goden was. Want als zij het niet gewild hadden – dat weet ik – was het niet gebeurd.’5
Maar bescheiden mensen zullen in plaats daarvan de Schrift onderzoeken en daaruit leren waar God blij mee is. En onder de leiding van de Geest zullen ze dat nastreven. En omdat ze bereid zijn God te volgen waar Hij hen heen roept, zullen ze ook daadwerkelijk laten zien dat je nergens zoveel aan hebt als aan het kennen van deze leer.
Godslasterlijke mensen maken veel lawaai met hun dwaze onzin. Ze brengen haast, zeg maar, hemel en aarde in rep en roer. Ze zeggen: ‘Als de Heer het moment van onze dood heeft vastgesteld, dan kun je daar niet aan ontkomen. Dus is het vergeefse moeite om voorzichtig te zijn.’
De een durft geen weg op te gaan waarvan hij hoort dat die gevaarlijk is. Hij wil niet door rovers vermoord worden. Een ander laat dokters komen en is druk in de weer met medicijnen om in leven te blijven. Weer een ander laat ongezond eten staan om zijn zwakke gezondheid niet in gevaar te brengen. En nog een ander durft niet in een bouwvallig huis te gaan wonen. Ten slotte, we doen allemaal ons best manieren te bedenken om te bereiken waar we naar verlangen. En van al die dingen zeggen deze godslasterlijke mensen dat het zinloze pogingen zijn om Gods wil te corrigeren.
Want als dat niet zo was, dan zouden leven en dood, gezondheid en ziekte, vrede en oorlog niet door een vast besluit van God bepaald zijn. En dat zou ook gelden voor alle andere dingen waar mensen hun best voor doen om die te krijgen of te vermijden, als ze daar naar verlangen of er een hekel aan hebben. Ze concluderen ook dat het voor gelovigen verkeerd en zelfs overbodig is om te bidden. Je hoeft niet te vragen of de Heer wil zorgen voor de dingen waar Hij al van eeuwigheid toe besloten heeft. Kortom, volgens hen hoeven ze helemaal geen besluiten meer te nemen voor de toekomst. Want zulke besluiten zouden ingaan tegen Gods voorzienigheid. God heeft immers besloten wat er zou gebeuren, zonder hen erin te kennen.
En van wat er al gebeurd is, geven ze Gods voorzienigheid de schuld. Daarom zien ze door de vingers wat overduidelijk door een mens beraamd is. Heeft iemand als sluipmoordenaar een goede burger gedood? Hij heeft Gods plan uitgevoerd, zeggen ze. Heeft iemand gestolen of ontucht gepleegd? God heeft het voorzien en bepaald en daarom heeft zo iemand de voorzienigheid gediend. Is een zoon zo achteloos geweest om de dood van zijn vader af te wachten en te verzuimen medicijnen toe te dienen? Hij kon niet tegen God ingaan, want die had het zo van eeuwigheid besloten. Zo noemen ze alle schanddaden goede daden, omdat je daarmee gehoorzaamt aan wat God bepaald heeft.
1Homerus (ca. 800 v. Chr.), Griekse dichter.
2Homerus, Ilias XIX, 86-87.
3Titus Maccius Plautus († 184 v. Chr.), Romeinse komediedichter.
4Plautus, Bacchides.
5Plautus, Aulularia, 737-742.