Niemand kan dus nadenken over Gods voorzienigheid zoals het hoort en zodat hij er iets aan heeft, als hij niet bedenkt dat hij te maken heeft met degene die hem en de wereld gemaakt heeft. Daarom moet hij zich met gepaste nederigheid onderwerpen, met vrees en eerbied. En dit is de reden dat tegenwoordig zoveel honden deze leer met hun giftig gebijt proberen te raken of er in elk geval met wild geblaf tegen tekeergaan. Ze willen niet dat God meer mag dan hun eigen verstand hunzelf toestaat.
Ook mij jagen ze op, zo brutaal als ze maar kunnen. Want ik zou niet tevreden zijn met de geboden van de wet. Die geboden bevatten Gods wil. Maar ik zeg dat de wereld ook nog door een verborgen plan van God bestuurd wordt. Alsof wat ik leer een verzinsel is van mijn eigen brein. Alsof de Geest niet overal uitdrukkelijk hetzelfde heeft gezegd en dat niet steeds met andere woorden herhaald heeft. Maar een bepaalde schaamte weerhoudt hen ervan om hun godslasteringen uit te durven kramen tegen de hemel. Daarom doen ze net alsof ze alleen met mij in discussie zijn, want dan kunnen ze extra ongeremd tekeergaan.
Maar als ze niet toegeven dat alles wat er in de wereld gebeurt, bestuurd wordt door een onbegrijpelijk plan van God, dan moeten ze maar eens antwoord geven op deze vraag: waarom zegt de Schrift dat Gods oordelen een diepe afgrond vormen? Psalm 36:7 Mozes roept uit dat we Gods wil niet hoog in de wolken of diep in de afgrond moeten zoeken. Want Gods wil is dicht bij ons uitgelegd in de wet. Deuteronomium 30:11-14 Dat betekent dus dat de wil van God die vergeleken wordt met een diepe afgrond, een andere verborgen wil is. Ook Paulus zegt over die wil: ‘Hoe diep is de rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Want wie heeft de gedachten van de Heer gekend? Of wie is zijn adviseur geweest?’ Romeinen 11:33-34
Het is zeker waar dat de wet en het evangelie mysteries bevatten die ons begrip ver te boven gaan. Maar God verlicht het verstand van de zijnen met de Geest van de kennis. Daardoor kunnen we de mysteries begrijpen die Hij in zijn Woord heeft willen openbaren. 1 Korinthiërs 2:10-12; Efeziërs 1:17-18 Daarom is daarin geen afgrond meer, maar een weg waar we veilig kunnen wandelen, een lamp om onze gang te leiden, Psalm 119:105 een licht voor ons leven Johannes 8:12 en een leerschool om de zekere en duidelijke waarheid te leren.
Maar het is terecht dat de wonderlijke manier waarop God de wereld bestuurt een afgrond genoemd wordt. Die is voor ons verborgen en daarom moeten we die eerbiedig aanbidden. Mozes heeft die beide kanten heel mooi in enkele woorden uitgedrukt. Hij zegt: ‘De verborgen dingen zijn voor onze God, maar wat hier geschreven staat, is voor jullie en voor jullie kinderen.’ Deuteronomium 29:29 (29:28) Want we zien dat hij niet alleen beveelt om ijverig de wet te overdenken. Hij beveelt ook om eerbied te hebben voor Gods verborgen voorzienigheid.
In het boek Job staat een lofrede op de diepte van deze afgrond, om ons nederig te stemmen. De schrijver heeft eerst de machinerie van de wereld bekeken, zowel boven als beneden, en hij heeft op een schitterende manier verteld over de dingen die God gemaakt en gedaan heeft. En dan voegt hij eraan toe: ‘Kijk, dit zijn nog maar de uiteinden van zijn wegen. Hebben wij niet maar een klein stukje hiervan van Hem gehoord?’ Job 26:14 Daarom maakt hij ergens anders onderscheid tussen de wijsheid zoals die bij God woont en de mate van wijsheid die Hij voor de mensen heeft opgeschreven. Want hij weidt eerst uit over de mysteries van de natuur en dan zegt hij dat de wijsheid alleen aan God bekend is. Zij ontgaat aan de ogen van alle levenden. Maar iets verderop voegt hij daaraan toe dat de wijsheid geopenbaard is. We moeten die onderzoeken, want er is tegen de mens gezegd: ‘Kijk, vrees voor God, dat is wijsheid.’ Job 28:20-28
Daarop slaat deze uitspraak van Augustinus: ‘Wij weten niet alles wat God zo goed geregeld heeft om met ons te doen. Daarom moeten we altijd handelen vanuit de wil om het goede te doen, volgens de wet. Anders wordt er inderdaad met ons gedaan volgens de wet. Want Gods voorzienigheid is een onveranderlijke wet.’1 God eist voor zichzelf dus het recht op om de wereld te besturen. Dat recht is ons niet bekend. Daarom moet dat voor ons een wet zijn die ons beveelt bescheiden te zijn en onszelf in toom te houden. We moeten erin berusten dat God het hoogste gezag heeft. Zijn wil moet voor ons de enige norm zijn om te bepalen wat rechtvaardig is. Er kan nergens een meer rechtvaardige reden voor zijn dan dat God het wil.
Maar dan gaat het niet over een absolute wil, zoals de sofisten kletsen. Zij maken Gods rechtvaardigheid los van zijn macht. Dat is goddeloos en godslasterlijk. Het gaat om Gods voorzienigheid. Die bestuurt alles en daaruit komt niets voort dat niet rechtvaardig is, ook al zijn de redenen voor ons verborgen.
1Augustinus, De diversis quaestionibus, 27.