Mensen zijn met hun verstand geneigd tot loze spitsvondigheden. Daarom moeten ze wel allemaal verstrikt raken in ingewikkelde knopen als ze niet weten hoe de leer van Gods voorzienigheid op juiste manier gebruikt moet worden. Dus is het goed om nu kort te bespreken met welk doel de Schrift leert dat alles door God bepaald wordt.

In de eerste plaats moeten we dan bedenken dat we rekening moeten houden met Gods voorzienigheid zowel als het gaat om de toekomst, als wanneer het gaat om het verleden. In de tweede plaats dat alles door Gods voorzienigheid geleid wordt, de ene keer door gebruik te maken van bepaalde middelen, een andere keer zonder gebruik te maken van middelen en nog een andere keer dwars tegen alle middelen in. Ten slotte dat Gods voorzienigheid tot doel heeft om te laten zien dat God voor heel het menselijk geslacht zorgt, maar dat Hij in zijn regering vooral de wacht houdt over de kerk. Want de kerk keurt Hij zijn speciale aandacht waard.
Hieraan moeten we nog toevoegen dat de oorzaken van de gebeurtenissen soms verborgen zijn. In heel de gang van de voorzienigheid schitteren weliswaar Gods vaderlijke liefde en zijn welwillendheid, of zijn strenge oordeel. Maar toch bekruipt ons zomaar de gedachte dat het dagelijks leven van de mensen door blind toeval draait en keert. Ook kan onze vleselijke natuur ons er gemakkelijk toe aanzetten om op God af te geven, alsof Hij met mensen speelt door ze als ballen heen en weer te gooien.
Maar het is waar, als we het hoofd koel houden en bereid zijn om te leren, dan zal uiteindelijk door de uitkomst blijken dat God een heel goede reden heeft voor zijn plan. Hij wil de zijnen opvoeden om geduldig te zijn, of Hij wil hun slechte begeerten corrigeren. Hij wil hen dwingen zichzelf te verloochenen, of Hij wil hen opwekken uit hun luiheid. Aan de andere kant wil Hij de hoogmoedigen omverwerpen en de listen van de goddelozen verijdelen.
Maar ook al ontgaat ons wat de reden is, toch moeten we er zeker van zijn dat Hij overal een verborgen reden voor heeft. Daarom moeten we met David uitroepen: ‘U hebt, God, grote wonderen gedaan en uw gedachten over ons kunnen we niet uiteenzetten. Als ik erover wil vertellen, dan zijn het er te veel om op te noemen.’ Psalm 40:6
In onze ellende moeten onze zonden ons steeds voor ogen staan. Dan zal de straf zelf ons er toe aanzetten om berouw te hebben. Maar toch zien we dat het recht dat Christus toekent aan het verborgen plan van de Vader meer inhoudt dan dat God simpelweg iedereen de straf geeft die hij verdiend heeft. Want over de blindgeborene zegt Christus: ‘Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet. Maar dit is gebeurd zodat in hem Gods glorie zichtbaar zou worden.’ Johannes 9:3 Ons gevoel komt in opstand als iemand al voor zijn geboorte getroffen wordt door onheil. Alsof God zo weinig medelijden heeft dat Hij zelfs degenen slaat die dat nog niet verdiend hebben. Maar toch verklaart Christus dat in dit toneel de glorie van zijn Vader schittert. Alleen moeten onze ogen wel zuiver genoeg zijn om dat te kunnen zien.
We moeten bescheiden blijven. We mogen God niet ter verantwoording roepen. We moeten zijn verborgen oordelen eerbiedigen. Dat betekent dat we zijn wil beschouwen als de meest rechtvaardige oorzaak van alles. Als de hemel betrekt met dicht opeengepakte wolken, als er een hevig noodweer opsteekt, als er een naargeestige duisternis opdoemt voor onze ogen en als de donder onze oren doet tuiten, dan lijkt het voor ons wel alsof alles ondersteboven gekeerd wordt. Maar ondertussen blijft het in de hemel rustig en helder.
Zo moeten we ook vaststellen dat het leven op aarde zo turbulent kan zijn, dat we er zelf geen wijs meer uit kunnen worden. Maar God houdt met het heldere licht van zijn rechtvaardigheid en wijsheid ook dan ons leven in de hand en leidt het in de juiste richting.
En het is werkelijk monsterlijk krankzinnig dat velen op dit punt een oordeel durven vellen over de dingen die God doet. Ze onderwerpen Gods verborgen plan aan een onderzoek en zelfs over onbekende dingen geven ze overhaast hun mening. Ze doen dat zelfs nog vrijmoediger dan bij daden van stervelingen. Maar is het niet de omgekeerde wereld als we ons tegenover onze medemensen heel bescheiden opstellen en liever ons oordeel opschorten dan de kans te lopen dat we beschuldigd worden van onbedachtzaamheid, terwijl we de onbegrijpelijke oordelen van God, waar we eerbiedig tegenop horen te kijken, brutaal bespotten?