Om dit onderscheid extra duidelijk te laten uitkomen, moeten we weten dat Gods voorzienigheid in het onderwijs van de Schrift altijd geplaatst wordt tegenover het toeval en toevallige gebeurtenissen. In alle tijden waren de mensen er algemeen van overtuigd dat alles toevallig gebeurt. Ook tegenwoordig zijn bijna alle stervelingen die mening toegedaan. Het is dus wel zeker dat deze verkeerde opvatting ervoor zorgt dat wat we over de voorzienigheid moeten weten niet alleen verduisterd wordt, maar bijna begraven.
Stel, je wordt overvallen door struikrovers, of door wilde dieren. Je lijdt schipbreuk op zee omdat plotseling de wind opsteekt. Je raakt bedolven onder een huis dat instort, of bekneld onder een boom die omvalt. Of stel, je bent verdwaald in de wildernis, maar je vindt iets tegen het gebrek dat je lijdt. Je dobbert rond op de golven, maar bereikt toch de haven. Je ontsnapt op het nippertje op een wonderlijke manier aan de dood. Al deze ervaringen – voorspoed én tegenspoed – zul je met een vleselijk verstand toeschrijven aan het toeval.
Maar wie uit Christus’ mond geleerd heeft dat alle haren van zijn hoofd geteld zijn, Mattheüs 10:30 zal de oorzaak dieper zoeken. Voor hem staat vast dat alle denkbare gebeurtenissen bestuurd worden door een verborgen plan van God. En wat betreft de niet-ademende dingen: ze hebben weliswaar ieder afzonderlijk hun eigen aard gekregen. Maar we moeten beseffen dat ze hun kracht alleen maar kunnen gebruiken voor zover Gods aanwezige hand hen leidt. Ze zijn dus niet meer dan instrumenten. God druppelt steeds zoveel effectieve kracht in hen als Hij wil. Hij laat hen dit of dat doen, net wat Hij bepaalt.
Van geen enkel schepsel is de kracht zo ontzagwekkend en schitterend als van de zon. Ze verlicht niet alleen de hele wereld met haar gloed. Is het niet iets geweldigs dat ze ook alle levende wezens in haar warmte koestert en laat gedijen? Dat ze de aarde vruchtbaar maakt onder haar stralen? Dat ze uit de zaadjes die in de schoot van de aarde ontkiemen, groen laat uitspruiten? Dat ze ook dat groen weer voedt, zodat het zich vermeerdert, sterk wordt en oprijst in halmen? Dat ze die halmen verzadigt met warmte, zodat ze uitgroeien tot bloemen en de bloemen tot vruchten? Dat ze die vruchten in kokende hitte laat rijpen? Dat ook de bomen en de wijnstokken door haar verwarmd worden, zodat ze knoppen schieten, bloesem dragen en uit de bloesem vrucht voortbrengen?
Maar de Heer wilde voor dit alles alle eer voor zichzelf opeisen. Daarom wilde Hij dat het licht al bestond en de aarde al vol was van allerlei kruiden en vruchten, voordat Hij de zon schiep. Genesis 1:3; 1:11; 1:14-18 Een vroom mens zal daarom de zon niet beschouwen als de eerste oorzaak of als een noodzakelijke oorzaak voor al die dingen die al bestonden voordat de zon geschapen werd. Hij zal de zon alleen beschouwen als een instrument dat God gebruikt, omdat Hij dat wil.
Bovendien lezen we dat de zon op het gebed van Jozua twee dagen lang in dezelfde stand is blijven staan. Jozua 10:13 En voor koning Hizkia ging de schaduw van de zon tien stappen achteruit. 2 Koningen 20:11 Door die enkele wonderen heeft God bewezen dat de zon niet door een blinde aandrijving van de natuur elke dag opgaat en ondergaat. God bestuurt haar loop. Zo herinnert Hij ons steeds opnieuw aan zijn vaderlijke liefde voor ons.
Niets is zo natuurlijk als de lente die volgt op de winter, de zomer die volgt op de lente en de herfst die volgt op de zomer, ieder op zijn beurt. En toch ziet deze reeks er elke keer weer heel anders uit. Daaruit blijkt duidelijk dat de verschillende jaren, maanden en dagen ieder afzonderlijk steeds opnieuw door een speciale voorzienigheid van God bestuurd worden.