1.15.8 – Vrijheid en verantwoordelijkheid

0
526

God heeft de ziel van de mens dus voorzien van verstand. Daardoor kan hij onderscheid maken tussen goed en kwaad, tussen rechtvaardig en onrechtvaardig. Door het licht van de rede kan hij zien wat hij moet nastreven en waar hij van moet afzien. De filosofen hebben dit leidinggevende deel daarom hegemonikon – ‘leidend’ – genoemd. Bovendien heeft God de ziel van de mens de wil gegeven. Daardoor kan hij keuzes maken.

In zijn eerste toestand blonk de mens door deze geweldige gaven uit. Zijn verstand, begrip, inzicht en oordeel waren niet alleen voldoende om zijn leven op aarde te regelen, maar ook om hem te laten opstijgen naar God en het eeuwige leven. Daarbij kwam nog het vermogen om keuzes te maken, om de begeerten te regelen en alle bewegingen van het lichaam te besturen. De wil bleef op die manier volledig in overeenstemming met de leiding die hij kreeg van het verstand.

In deze volmaakte toestand bezat de mens een vrije wil. Als hij wilde, kon hij daardoor het eeuwige leven krijgen. Het zou onjuist zijn om hier nu de verborgen voorbeschikking door God bij te halen. Het gaat nu niet over wat er wel en niet had kunnen gebeuren, maar over wat de natuurlijke aanleg van de mens was. Als hij had gewild, had Adam dus overeind kunnen blijven. Alleen door zijn eigen wil is hij gevallen. Maar zijn wil was flexibel genoeg om beide kanten uit te kunnen gaan. Hij was niet zo onveranderlijk gemaakt dat hij wel moest volhouden. Daarom kon hij dus gemakkelijk vallen. Maar de keuze tussen goed en kwaad was voor hem een vrije keuze. En dat niet alleen. Zijn verstand en wil waren zo rechtvaardig als het maar kon. En al zijn zinnen waren goed ingesteld om te gehoorzamen. Totdat hij zichzelf in het verderf stortte en al zijn gaven bedierf.

Vandaar dat de filosofen zo in het duister tastten. In de ruïne zochten ze een gebouw en tussen het puin probeerden ze mooie constructies te vinden. Zij hielden vast aan het principe dat de mens geen redelijk wezen kon zijn als hij niet vrij kon kiezen tussen goed en kwaad. Ook bedachten ze dat het onderscheid tussen goede en slechte eigenschappen zou wegvallen als de mens zijn leven niet kon leiden zoals hij dat bij zichzelf overlegd had. Tot zover allemaal heel mooi geredeneerd – als er in de mens niets veranderd was! Maar dat is voor hen verborgen gebleven en daarom is het geen wonder dat ze hemel en aarde door elkaar halen.

Maar er zijn ook mensen die belijden dat ze leerlingen van Christus zijn en toch zoeken ze nog naar een vrije wil in de mens die verloren en geestelijk diep weggezonken is. Ze zoeken een middenweg tussen de opvattingen van de filosofen en de hemelse leer. Maar dat is zo onzinnig dat ze wat hemel en aarde betreft kant noch wal raken. Maar dit kan beter besproken worden als ik daaraan toe ben. Nu moeten we alleen weten dat de mens zoals hij in het begin geschapen was, heel anders was dan al zijn nakomelingen. Want die stammen af van een bedorven mens. Door hem zijn ze erfelijk besmet.

De afzonderlijke delen van de ziel waren geschapen voor rechtvaardigheid. Het verstand was gezond en de wil was vrij om het goede te kiezen. Als iemand daartegen inbrengt dat de wil als het ware op een glibberige bodem was geplaatst, omdat ze maar zwak was, dan zeg ik dat die positie toch goed genoeg was om elk excuus weg te nemen. Want het zou ongepast zijn als God gebonden was aan een wet die Hem gebood om een mens te maken die niet kon zondigen of die helemaal niet wilde zondigen. Zo’n natuurlijke aanleg zou weliswaar nog beter geweest zijn. Maar botweg van God eisen dat Hij de mens zo’n natuurlijke aanleg had gegeven, zou absoluut te veel gevraagd zijn. Want Hij mag naar eigen goeddunken geven, zo veel of zo weinig als Hij wil. Waarom Hij de mens niet overeind heeft gehouden door hem de kracht te geven om vol te houden, is verborgen in zijn plan. De mens had wel de mogelijkheid gekregen om te kunnen volhouden als hij dat wilde,1 want als hij het gewild had, zou het gevolg geweest zijn dat hij volgehouden had. In elk geval heeft hij geen excuus. Want hij had zoveel mogelijkheden gekregen dat hij zich zijn ondergang uit eigen beweging op de hals gehaald heeft. Voor God echter was het niet nodig om de mens een middelmatige of zelfs een wankele wil te geven om zich op basis van de val van de mens te kunnen beroemen.

1Augustinus, De Genesi contra Manichaeos II, 7,9; Augustinus, De correptione et gratia, 9,32.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in