Nu moeten we het gaan hebben over de schepping van de mens. Want van alles wat God gemaakt heeft, is de mens het edelste en opzienbarendste bewijs van zijn rechtvaardigheid, wijsheid en goedheid. Maar we moeten het ook over de schepping van de mens hebben, omdat we – ik heb dat in het begin al gezegd – God niet duidelijk en volledig kunnen kennen als we niet tegelijk ook onszelf kennen.
Die kennis van onszelf bestaat uit twee delen. We moeten weten hoe we oorspronkelijk geschapen zijn. En we moeten weten hoe we er sinds de val van Adam aan toe zijn. We hebben er immers niets aan om te weten hoe we geschapen zijn, als we niet inzien dat we helaas gevallen zijn en niet beseffen hoe bedorven en misvormd onze natuur nu is.
Toch zullen we ons er nu mee tevredenstellen om het alleen over onze onbedorven natuur te hebben. Straks zullen we afdalen naar de ongelukkige toestand van de mens waarin hij nu gevallen is. Maar eerst zal het zeker de moeite waard zijn om te weten hoe hij in het begin geschapen is. Want als we abrupt zouden bewijzen dat de mens van nature slecht is, zouden we dat zomaar kunnen toeschrijven aan de schepper van de menselijke natuur. Daar moeten we voor oppassen. In hun goddeloosheid denken mensen namelijk dat het een goed excuus is als al hun gebreken op een of andere manier bij God vandaan komen. Als ze erom berispt worden, aarzelen ze niet om God aan te klagen en Hem de schuld te geven van de dingen waar zij terecht van beschuldigd worden. Ook mensen die nog iets eerbiediger over God lijken te willen spreken, voeren toch graag hun natuur aan als excuus voor hun slechtheid. Ze bedenken niet dat ze daarmee God ook beledigen, al is het dan minder duidelijk. Want als we konden bewijzen dat er een fout zit in onze natuurlijke aanleg, dan zou dat beledigend zijn voor God.
We zien dus dat het vlees allerlei uitvluchten zoekt. Zo denken we de schuld van onze eigen fouten op een of andere manier op iemand anders te kunnen afschuiven. Maar dit kwaad moeten we fel bestrijden. Daarom moeten we de diepe ellende van de mens behandelen op een manier die alle uitvluchten afsnijdt en Gods rechtvaardigheid van alle blaam zuivert. Later zullen we, op de juiste plaats, zien hoever de mensen verwijderd zijn van de zuiverheid die Adam had gekregen.
Om te beginnen moeten we weten dat Adam genomen was uit aarde en leem. Genesis 2:7 Daarmee werd zijn trots beteugeld. Want het zou toch wel heel absurd zijn als je pocht dat je zo geweldig bent, terwijl je niet alleen in een lemen hutje woont, Job 4:19 maar ook zelf voor een deel aarde en as bent. Maar God heeft het niet beneden zijn waardigheid gevonden om dat aarden vat levensadem te geven. Bovendien heeft Hij gewild dat er een onsterfelijke ziel in zou huizen. Daarom kon Adam zich terecht beroemen op de grote vrijgevigheid van zijn maker.