Ik ga het nu nog niet hebben over de persoon van de middelaar. Dat stel ik uit tot ik de verlossing ga behandelen. Toch mag er geen verschil van mening over bestaan en moet voor iedereen vaststaan dat Christus dat Woord is, bekleed met vlees. Daarom is het heel goed om nu vast enkele bewijzen aan te halen die bevestigen dat Christus God is.
In Psalm 45 wordt tegen Christus gezegd: ‘Uw troon, o God, bestaat voor eeuwig en altijd.’ Psalm 45:7 De Joden proberen hier aan te ontkomen met het argument dat de naam Elohim – ‘de Machtige’ – ook gebruikt wordt voor engelen en voor hoge machthebbers. Maar nergens in de Schrift wordt een eeuwige troon opgericht voor een schepsel. Maar Christus wordt hier niet alleen God genoemd, maar ook een eeuwig heerser. Bovendien wordt in de Schrift niemand god genoemd zonder dat er een beperking aan toegevoegd wordt. Zo wordt bijvoorbeeld gezegd dat Mozes ‘voor de farao’ als een god zal zijn. Exodus 7:1 Anderen lezen in dit vers een tweede naamval: ‘Uw troon van God,’ oftewel: ‘Uw goddelijke troon.’ Ik geef toe dat iets buitengewoons en geweldigs vaak goddelijk genoemd wordt. Maar uit de context blijkt duidelijk dat die uitleg hier onbevredigend en gekunsteld is. Het is gewoon niet logisch.
Maar als de Joden zo koppig blijven om niet toe te geven, dan spreekt Jesaja over dezelfde Christus duidelijk als over God en als over iemand die bekleed is met de hoogste macht. Hij zegt dingen over Hem die alleen God toekomen. Hij zegt: ‘Men geeft Hem de naam sterke God, eeuwige Vader …’ Jesaja 9:5-6 Ook hier gaan de Joden tegen te keer. Ze veranderen de betekenis zo: ‘Dit is de naam die Hem gegeven wordt door de Sterke God, de eeuwige Vader …’ Alleen de naam ‘Vredevorst’ laten ze over voor de Zoon. Maar waarom zouden hier zoveel namen voor God de Vader opgesomd worden? De bedoeling van de profeet is hier toch om opvallende aanduidingen te geven voor Christus, om ons geloof in Hem te versterken? Daarom valt er niet aan te twijfelen dat Hij hier sterke God genoemd wordt om dezelfde reden waarom Hij kort daarvóór Immanuel – ‘God is bij ons’ – genoemd wordt.
Er is echter geen passage te vinden die duidelijker is dan de passage bij Jeremia, waar staat dat de spruit van David deze naam zal krijgen: ‘Jehova onze rechtvaardigheid.’ Jeremia 23:6 De Joden leren zelf dat alle namen van God alleen maar bijnamen zijn. Alleen deze naam – Jehova – mag volgens hen niet worden uitgesproken. Want dit is zijn eigenlijke naam, die uitdrukt wie Hij in wezen is. Daaruit maken we op dat de Zoon de enige en eeuwige God is. Dezelfde God die ergens anders zegt dat Hij zijn eer niet aan iemand anders zal geven. Jesaja 42:8 De Joden proberen zich hier te verschuilen achter Mozes en Ezechiël. Mozes gaf een door hem gebouwd altaar die naam. Ezechiël noemt de nieuwe stad Jeruzalem zo. Maar wie begrijpt niet dat Mozes dat altaar bouwde om eraan te herinneren dat God hem verheven had? En dat Jeruzalem Gods naam krijgt om te laten zien dat God zelf daar aanwezig is? Want de profeet zegt: ‘Vanaf die dag zal de naam van die stad zijn: Jehova is daar.’ Ezechiël 48:35 En Mozes schrijft: ‘En hij bouwde een altaar en noemde die: Jehova is mijn verheffing.’ Exodus 17:15
Nu rest ons nog een groter discussiepunt, naar aanleiding van een andere passage bij Jeremia. Daar wordt deze zelfde naam op Jeruzalem toegepast met de woorden: ‘Zo zal de stad genoemd worden: Jehova onze rechtvaardigheid.’ Jeremia 33:16 Maar dit is absoluut geen bewijs tegen de waarheid die ik verdedig. Het steunt die waarheid juist. Jeremia heeft eerst verklaard dat Christus Jehova zelf is uit wie de rechtvaardigheid voortkomt. En nu verklaart hij dat Gods kerk zich daar zo sterk van bewust zal zijn, dat ze zich ook zelf op die naam zal kunnen beroemen. Jeremia noemt dus eerst de bron en de oorzaak van de rechtvaardigheid en vervolgens voegt hij daaraan toe wat het effect is van die rechtvaardigheid.