Maar ik zal het nu verder niet over de woorden hebben. Ik ga nu beginnen aan de inhoud.
Met ‘persoon’ bedoel ik een zelfstandigheid in Gods wezen. Zo’n zelfstandigheid wordt van andere zelfstandigheden onderscheiden door een eigenheid die niet met de andere zelfstandigheden gedeeld kan worden. Met het woord ‘zelfstandigheid’ moet volgens mij iets anders bedoeld worden dan ‘wezen’. Want als het Woord alleen maar God was en ondertussen niets eigens had, dan zou het onterecht zijn dat Johannes zegt dat het Woord altijd bij God geweest is. Als hij daar direct aan toevoegt dat het Woord ook zelf God was, herinnert hij ons eraan dat God één wezen heeft. Johannes 1:1 Maar als het Woord bij God was, dan kon dat alleen omdat het Woord bij de Vader was. Daaruit volgt dus dat er een zelfstandigheid is. Die zelfstandigheid is weliswaar onverbrekelijk met het wezen verbonden en kan daar niet van gescheiden worden. Maar toch heeft die zelfstandigheid een specifiek kenmerk. En daardoor verschilt die zelfstandigheid dus met het wezen.
Verder zeg ik dat elk van de drie zelfstandigheden zich in relatie tot de andere zelfstandigheden onderscheidt door een eigenheid. Die relatie kan op de volgende manier duidelijk gemaakt worden: als er simpelweg verteld wordt over God, zonder specificering, dan slaat die naam zowel op de Zoon en de Geest als op de Vader. Maar zodra de Vader met de Zoon samen genoemd worden, worden ze van elkaar onderscheiden door hun eigen eigenheid.
In de derde plaats beweer ik dat alles wat eigen is aan één van de personen apart, niet gedeeld kan worden met de anderen. Alles wat aan de Vader wordt toegeschreven om Hem te onderscheiden, past dus niet bij de Zoon en kan niet op de Zoon worden overgedragen.
Ik heb geen bezwaar tegen de definitie van Tertullianus, als die definitie maar juist wordt opgevat. Deze definitie luidt: de drie-eenheid is een indeling of rangschikking in God, die niets verandert aan de eenheid van Gods wezen.1
1Tertullianus, Adversus Praxeam, 2 en 9.