Deze woorden zijn dus niet zomaar uitgevonden. Daarom moeten we oppassen dat we ze niet uit hoogmoed of lichtzinnigheid afwijzen. Van mij zouden ze opgegeven mogen worden, als iedereen maar vast geloofde dat de Vader en de Zoon en de Geest samen één God zijn. En dat toch niet de Zoon de Vader is of de Geest de Zoon, maar dat ze zich door een bepaalde eigenheid van elkaar onderscheiden. Maar ik ben niet zo star en stug dat ik het zou aandurven om de strijd aan te gaan alleen om een paar woorden. Want ik merk dat de kerkvaders altijd met grote eerbied over deze dingen spreken, maar toch niet altijd met elkaar overeenstemmen en ook zelf niet altijd consequent zijn. Wat een verschil is er soms in de manier waarop de concilies zich uitdrukten! En Hilarius verdedigt dat nog ook! En wat een vrijheid veroorlooft Augustinus zich soms! En hoe groot is het verschil tussen de Grieks-sprekenden en de Latijn-sprekenden!
Van dit verschil moet één voorbeeld genoeg zijn. Als de Latijn-sprekenden het Griekse woord homo-ousios wilden vertalen, zeiden ze consubstantialis. Daarmee gaven ze aan dat de Vader en de Zoon één waren in hun substantia. Dan gebruikten ze het woord substantia dus als synoniem voor het woord essentia – ‘wezen’. Daarom zegt Hiëronymus in een brief aan Damasus dat het godslasterlijk is om te beweren dat er in God drie substantiae zijn. Toch kom je bij Hilarius meer dan honderdmaal tegen dat er in God drie substantiae zijn.
En wat brengt het woord hypostasis Hiëronymus in verwarring! Hij wantrouwt dat woord, want hij is bang dat het niet klopt als je zegt dat er drie hypostases zijn in God. Zelfs als iemand het woord op een vrome manier gebruikt, kan hij het toch niet laten om te zeggen dat het eigenlijk een verkeerde manier van spreken is. Maar het is de vraag of hij dit meende. Het zou kunnen zijn dat hij gewoon de bisschoppen uit het Oosten willens en wetens onterecht beschuldigde. Want aan hen had hij een enorme hekel. In elk geval is het niet helemaal eerlijk als hij beweert dat in de heidense filosofie ousia – ‘wezen’ – altijd hetzelfde betekent als hypostasis.1 Uit hoe die woorden gebruikt worden, blijkt duidelijk dat zijn bewering niet klopt.
Augustinus is gematigder en beleefder. Hij zegt wel dat dit gebruik van het woord hypostasis Latijn-sprekenden nieuw in de oren klinkt. Toch wil hij de Grieks-sprekenden hun gewoonte niet afnemen. Hij verdraagt het zelfs vriendelijk dat sommige Latijn-sprekenden de Griekse manier van zeggen volgen.2 En Socrates Scholasticus3 suggereert met wat hij over het woord hypostasis schrijft in boek 6 van de Historia tripartita dat het woord verkeerd gebruikt is door mensen die er geen verstand van hadden.4
Hilarius neemt het de ketters ernstig kwalijk dat hij door hun onbeschaamdheid gedwongen wordt het risico te nemen menselijke uitspraken te doen over dingen die alleen gelovig aanvaard moeten worden. Hij verzwijgt niet dat dat volgens hem betekent dat je iets doet wat niet mag, iets zegt wat je niet kunt zeggen en je iets aanmatigt wat buiten je bereik ligt. Even later verontschuldigt hij zich nog uitgebreid dat hij nieuwe woorden durft te gebruiken. Hij noemt eerst de gewone namen Vader, Zoon en Geest. En dan voegt hij er meteen aan toe dat alles wat we verder nog proberen te zeggen niet door onze taal uitgedrukt kan worden. Onze zintuigen kunnen het niet waarnemen en ons verstand kan het niet begrijpen.5 Ergens anders prijst Hilarius de Gallische bisschoppen gelukkig omdat ze nooit een andere belijdenis gefabriceerd hadden en ook geen andere hadden aangenomen. Ze hadden alleen de Apostolische Geloofsbelijdenis, de oude en meest eenvoudige belijdenis die sinds de tijd van de apostelen in alle kerken aanvaard is.6
Augustinus verontschuldigt zich op dezelfde manier omdat het nodig is om het woord hypostasis te gebruiken. Hij vindt de menselijke manier van spreken maar armoedig als het om zoiets belangrijks gaat. Je kunt met zo’n woord niet uitdrukken hoe het werkelijk zit. Maar je moet het toch gebruiken omdat je niet mag verzwijgen op welke manier de Vader, de Zoon en de Geest drie zijn.7
Deze heilige mannen waren dus erg bescheiden. Dat moet voor ons een waarschuwing zijn. We moeten mensen die niet willen zweren op woorden die we zelf bedacht hebben niet te streng brandmerken. Tenminste, als ze het niet weigeren uit hoogmoed of brutaliteit of omdat ze listig hun verkeerde bedoelingen volgen. Maar zij moeten van hun kant ook bedenken hoe hard het nodig is dat wij zulke woorden gebruiken. Misschien raken ze dan geleidelijk gewend aan het idee dat onze manier van spreken heel nuttig is.
Bovendien, we moeten aan de ene kant tegen de arianen ingaan en aan de andere kant tegen de sabellianen. Beide partijen ontnemen we de kans om uitvluchten te vinden. Als mensen dan boos worden, moeten ze oppassen dat ze niet de indruk wekken dat ze zelf volgelingen zijn van Arius of van Sabellius.
Arius zegt dat Christus God is. Maar binnensmonds mompelt hij dat Christus geschapen is en een begin gehad heeft. Hij zegt dat Christus één is met de Vader. Maar stiekem fluistert hij zijn volgelingen in het oor dat Christus één met de Vader gewórden is, op dezelfde manier als de andere gelovigen. Alleen heeft Christus daarbij een bijzonder voorrecht. Maar als je Christus één van wezen noemt, dan ruk je die listige bedrieger zijn masker af. En toch voeg je niets toe aan de Schrift.
Sabellius zegt dat de namen Vader, Zoon en Geest niets zeggen over een onderscheid in God. Als jij zegt dat zij drie zijn, dan zal hij uitroepen dat je zegt dat er drie Goden zijn. Maar zeg je dat er in het ene wezen van God een drie-eenheid van personen is, dan zeg je in één woord hetzelfde als wat de Schrift zegt. En je hebt zijn loos gezwam tot zwijgen gebracht.
Misschien zijn er mensen die zo door bijgeloof gekweld worden, dat ze deze woorden niet durven accepteren. Maar als we horen over één God, dan betekent dat dat God één wezen heeft. En als we horen van drie in één wezen, dan worden de drie personen in deze drie-eenheid aangeduid. Dat kan niemand ontkennen, al doet hij nog zo zijn best. En als dat eerlijk erkend wordt, maken de woorden me niet uit. Maar ik heb al heel vaak ervaren dat mensen die zo koppig blijven ruziën over woorden, stiekem vasthouden aan een levensgevaarlijke leer. Daarom kunnen we hen beter provoceren dan dat we onduidelijk gaan spreken om het hun maar naar de zin de maken.
1Hiëronymus van Stridon, Epistulae XV, 3-4.
2Augustinus, De trinitate V, 8-10.
3Socrates Scholasticus (ca. 400), kerkhistoricus.
4Historiae ecclesiasticae tripartitae epitome VI, 21.
5Hilarius van Poitiers, De trinitate II, 2.
6Hilarius van Poitiers, De conciliis, 27,63.
7Augustinus, De trinitate VII, 4,7-9.