Maar mijn tegenstanders gaan de mist in omdat ze fantaseren over individuen die elk een deel van het wezen zouden hebben. Maar uit de Schrift leren we dat er wat betreft het wezen maar één God is. Het wezen van zowel de Zoon als de Geest is dus niet door een ander voortgebracht. Maar de Vader is wel de eerste in de rangschikking. Hij heeft zijn wijsheid uit zichzelf voortgebracht. Daarom wordt Hij terecht beschouwd als het begin en de bron waar de hele God uit opwelt, zoals ik hiervóór gezegd heb.
God, zonder specificering, is dus niet door een ander voortgebracht. Ook de Vader is wat betreft zijn persoon niet door een ander voortgebracht. Het is van hen dan ook een dwaas idee dat ze uit mijn opvatting concluderen dat ik een viervoudigheid zou leren. Ze dichten mij toe dat er volgens mij uit één wezen drie personen voortkomen die van dat wezen zijn afgeleid. Maar dat is een vals en lasterlijk verzinsel van hun eigen brein. Uit wat ik geschreven heb, is duidelijk dat ik de personen niet losmaak van het wezen. Ik maak wel onderscheid tussen de personen, maar ze blijven in het wezen. Wanneer ik de personen van het wezen zou scheiden, zou hun redenering misschien plausibel zijn. Maar dan zou het een drievoudigheid van Goden zijn en niet van personen die de ene God in zich heeft.
Dat is meteen ook de oplossing voor hun vraag of Gods wezen ook meetelt om de drie-eenheid te vormen. Alsof er volgens mij drie Goden uit de drie-eenheid voortkomen. Zo niet, dan beweren zij dat de drie-eenheid dus zonder God is. Maar ook dat is het resultaat van hun domheid. God is geen onderdeel of lid van het onderscheid tussen de personen. Toch bestaan de personen niet zonder of buiten God. Want de Vader kon de Vader niet zijn als Hij niet God was. Ook de Zoon is alleen maar de Zoon omdat Hij God is. Ik zeg dus dat God alleen maar uit zichzelf bestaat. En daarom belijden we dat ook de Zoon, voor zover Hij God is en we Hem niet als persoon zien, uit zichzelf bestaat. Maar voor zover Hij de Zoon is, zeggen we dat Hij uit de Vader voortkomt. Daarom heeft zijn wezen dus geen begin. Maar het begin van zijn persoon is God zelf.
Alle rechtzinnige schrijvers die in het verleden over de drie-eenheid gesproken hebben, hebben die term alleen maar op de personen laten slaan. Het zou niet alleen een absurde dwaling zijn om het wezen in het onderscheid op te nemen. Het zou vreselijk goddeloos zijn. Zij willen deze drie meetellen: het wezen, de Zoon en de Geest, alsof het wezen in plaats van de Vader zou behoren tot de drie-eenheid. Maar het is duidelijk dat ze dan de Zoon en de Geest van hun wezen ontdoen. Anders zouden de delen onderling vermengd worden en dan is het onderscheid weg. Dat zou bij elk onderscheid fout zijn.
Ten slotte, als de namen ‘Vader’ en ‘God’ synoniemen waren, dan zou de Vader de Zoon God máken. Dan zou de Zoon alleen nog maar een schaduw zijn. En dan zou de drie-eenheid alleen maar een verbinding zijn tussen de ene God en twee schepsels.