Bovendien vormt dit onderscheid geen belemmering voor de absolute eenheid van God. Je kunt dit onderscheid zelfs gebruiken als bewijs dat de Zoon samen met de Vader één God is. Want samen met de Vader heeft de Zoon één Geest. En je kunt dit onderscheid ook gebruiken om te bewijzen dat de Geest niet iemand anders is dan de Vader en de Zoon. Want Hij is de Geest van de Vader en de Zoon. Je ziet dus in alle drie de personen de hele goddelijke natuur, maar dan in elk met zijn eigen eigenheid. De Vader is volledig aanwezig in de Zoon en de Zoon volledig in de Vader. Dat verzekert de Zoon zelf: ‘Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.’ Johannes 14:10
Ook de kerkvaders staan niet toe dat de een van de ander gescheiden wordt door onderscheid te maken in hun wezen. ‘Deze namen geven wel een onderscheid aan,’ zegt Augustinus, ‘maar daarmee wordt de onderlinge verhouding aangeduid. Niet het wezen zelf, want daarin zijn Zij één.’ In deze zin moeten de uitspraken van de kerkvaders onderling met elkaar in overeenstemming gebracht worden. Soms lijken die uitspraken elkaar namelijk een beetje tegen te spreken. Want het ene moment leren ze dat de Vader de oorsprong is van de Zoon en het volgende moment verzekeren ze dat de Zoon zijn God zijn uit zichzelf heeft en dus samen met de Vader dezelfde oorsprong heeft.
Augustinus legt ergens anders goed en duidelijk uit wat de oorzaak voor dat verschil is. Hij zegt: ‘Christus wordt in relatie tot zichzelf God genoemd. In relatie tot de Vader wordt Hij Zoon genoemd. Ook de Vader wordt in relatie tot zichzelf God genoemd en in relatie tot de Zoon wordt Hij Vader genoemd. Wat in relatie tot de Zoon Vader genoemd wordt, is niet de Zoon. Wat Zoon genoemd wordt in relatie tot de Vader, is niet de Vader. Wat in relatie tot zichzelf Vader genoemd wordt en wat in relatie tot zichzelf Zoon genoemd wordt, is dezelfde God. Dus als we het alleen maar over de Zoon hebben en niet over de Vader, dan hebben we het over wie Hij is in relatie tot zichzelf. En dan noemen we Hem de enige oorsprong. Maar als we de relatie noemen waarin Hij tot de Vader staat, dan is het terecht als we zeggen dat de Vader de oorsprong is van de Zoon.’1
Heel boek 5 van zijn Over de drie-eenheid2 besteedt Augustinus aan het uitleggen van dit probleem. Maar het is het veiligst om de verhouding die Augustinus leert gewoon te accepteren. We moeten niet proberen met spitsvondige redeneringen door te dringen in dit verheven mysterie. Al die zinloze speculaties brengen ons alleen maar aan het dwalen.
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 39; Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 109 en Psalm 68, 5.
2Augustinus, De trinitate.