In het begin heb ik gezegd dat we God niet kunnen leren kennen door op een kille manier over Hem te speculeren. Want we kunnen God niet kennen zonder Hem ook te dienen. En ik heb terloops aangestipt hoe Hij gediend hoort te worden. Later zal ik dat uitgebreider uit moeten leggen. Nu herhaal ik slechts kort dat de Schrift ons vaak verzekert dat er maar één God is. En dan komt de Schrift niet alleen maar op voor Gods naam. De Schrift beveelt daarmee ook dat we niet op iets anders moeten toepassen wat hoort bij God. En daaruit blijkt dan ook hoeveel de zuivere godsdienst verschilt van bijgeloof.

Het woord eusebia – vroomheid – betekent in het Grieks vast en zeker zoiets als ‘goede dienst’. Want zelfs de blinden hebben, tastend in het donker, beseft dat je je aan een vaste regel moet houden, om te voorkomen dat je God verkeerd dient.
Cicero leidt het woord religie af van relegere – ‘herlezen’ of ‘heroverwegen’.1 Dat klopt en dat is heel verstandig van hem. Maar de reden die hij ervoor aanwijst, is gekunsteld en vergezocht. Hij zegt namelijk dat de mensen die God op de goede manier wilden dienen, steeds opnieuw overwogen wat de waarheid was en hun best bleven doen die te ontdekken. Ik denk eerder dat met dit woord het tegenovergestelde bedoeld wordt van tomeloze willekeur. Want de meeste mensen in deze wereld nemen zomaar alles aan wat ze tegenkomen. Ze vliegen dan hierop af, dan daarop af. Maar wie vroom is, wil stevig op hetzelfde standpunt blijven staan. Daarom blijft hij lezen om binnen de grenzen van de vroomheid te blijven.
Zo vermoed ik ook dat het bijgeloof of de superstitie – letterlijk ‘boven de norm’ – zo genoemd is omdat bijgelovige mensen niet tevreden zijn met de voorgeschreven maat en orde en zich daarom overladen met een hoop overbodige onzin.
Maar ik laat de woorden voor wat ze zijn. Alle tijden komen hierin overeen dat mensen altijd vonden dat de godsdienst door valse dwalingen geschonden en bedorven werd. Daaruit maken we op dat het niet uitmaakt wat we onszelf uit een onbezonnen ijver ook toestaan. Elk excuus dat bijgelovigen voor zoiets aanvoeren, is waardeloos. Iedereen erkent dat met de mond. Ondertussen blijkt dat ze er helemaal niets van snappen. Want, zoals ik hiervóór al heb uitgelegd, ze klampen zich niet vast aan de enige God en evenmin laten ze blijken dat ze er plezier in hebben om Hem te dienen.
En toch eist God zijn recht op. Daarom roept Hij dat Hij jaloers is en streng zal straffen als Hij verward wordt met een god die verzonnen is. Exodus 20:5 Vervolgens geeft Hij nauwkeurig aan hoe Hij wel op de juiste manier gediend wil worden. Want Hij wil dat het menselijk geslacht Hem gehoorzaam is. Die twee dingen combineert Hij in de wet. In de eerste plaats bindt Hij de gelovigen aan zichzelf. Hij wil hun enige wetgever zijn. Vervolgens schrijft Hij hun een norm voor. Volgens die norm wil Hij gediend worden.
De wet heeft meerdere functies en bedoelingen. Daar zal ik het over hebben als ik zover ben. Nu noem ik alleen dat de wet fungeert als een teugel die moet voorkomen dat de mensen zouden afwijken naar valse godsdiensten. We moeten echter vasthouden waar ik mee begonnen ben: God wordt van zijn eer beroofd en zijn dienst wordt geschonden als we niet alleen op Hem toepassen wat hoort bij het God zijn.
Hier moeten we extra goed opletten. Bijgeloof gaat listig en bedrieglijk te werk. Immers, als bijgelovige mensen vervallen tot vreemde goden, lijken ze de hoogste God niet te verlaten. Ook lijken ze Hem niet te verlagen tot de rang van de andere goden. Ze kennen Hem de hoogste plaats toe. Maar ondertussen omringen ze Hem met een menigte van mindere goden. En onder die goden verdelen ze de functies die God toebehoren. Zo wordt ongemerkt en op een listige manier Gods eer in stukken gesneden. Hij krijgt niet langer alle eer.
Zo hebben de mensen vroeger, zowel onder de Joden als onder de heidenen, een enorme massa goden geplaatst onder het gezag van de vader en gebieder van de goden. Die goden bekleedden samen met de hoogste God, ieder naar zijn rang, het gezag over hemel en aarde.
Zo zijn een aantal eeuwen geleden de heiligen die dit leven verlaten hadden, verhoogd tot een partnerschap met God. In zijn plaats werden ze gediend, aangeroepen en geprezen. We denken dat zo’n gruwel Gods majesteit niet eens verduistert. Maar Gods majesteit wordt erdoor naar beneden gehaald en tenietgedaan. We houden niets anders over dan een vaag idee over zijn oppermacht. Ondertussen worden we bedrogen door al die uiterlijke pracht, die ons van God aftrekt naar allerlei andere goden.
1Cicero, De natura deorum II, 28,72.