Zo’n verzinsel leidt meteen tot aanbidding. Want omdat mensen dachten dat ze in beelden God zagen, hebben ze Hem daarin ook vereerd. Uiteindelijk raakten ze met hart en ogen zo aan beelden gehecht, dat ze nog dwazer werden en beelden vol verbazing gingen bewonderen. Alsof er iets goddelijks in de die beelden zat!

Nu staat vast dat mensen pas beelden gaan dienen als ze al een of ander dwaas idee hebben. Niet dat ze echt denken dat die beelden goden zijn. Maar ze beelden zich in dat er een of andere goddelijke kracht in huist. Daarom heeft bijgeloof je betoverd zodra je je vol eerbied neerwerpt voor een beeld, of dat beeld nu God of een schepsel voorstelt. Dat is de reden dat de Heer niet alleen verboden heeft om beelden op te richten die gemaakt zijn om Hem te verbeelden. Hij heeft ook verboden inscripties en stenen te heiligen, omdat dat zou uitnodigen om die te aanbidden. Exodus 20:25 Om dezelfde reden is aan het tweede gebod van de wet nog een extra gedeelte toegevoegd over het aanbidden. Exodus 20:5 Want zodra je God in een zichtbare vorm afgebeeld hebt, verbind je daar ook zijn kracht aan. Zo dom zijn mensen dat ze God opsluiten in een beeld dat ze van Hem gemaakt hebben. Dus kan het niet anders of ze aanbidden Hem ook in dat beeld. En dan maakt het niet uit of ze alleen het beeld eren of dat ze in dat beeld God eren. Als je aan een beeld goddelijke eer bewijst, dan is dat altijd beeldendienst, onder welk voorwendsel je het ook doet. En omdat God niet vereerd wil worden als een afgod, is alles wat je aan beelden schenkt van Hem geroofd.
Degenen die de vervloekte beeldendienst willen verdedigen, moeten dit maar eens goed tot zich laten doordringen. Vele eeuwen geleden is de ware godsdienst weggezonken in beeldendienst en daardoor kapot gemaakt. Nu proberen ze armzalige voorwendsels te vinden om dat goed te praten. Ze beweren dat de beelden niet gezien worden als goden.
Maar ook de Joden waren niet zo onnadenkend dat ze zich niet herinnerden dat ze door Gods hand uit Egypte waren geleid. Toch maakten ze het gouden kalf. En toen Aäron zei dat dat de goden waren die hen uit het land Egypte bevrijd hadden, stemden ze daar zonder aarzeling mee in. Exodus 32:4-8 Daaruit blijkt duidelijk dat ze de God die hen bevrijd had, wilden houden. Als ze Hem dan maar wel voor zich uit konden zien gaan in het kalf.
Ook moeten we maar niet geloven dat de heidenen zo dom geweest zijn dat ze niet gegrepen dat God iets anders is dan hout of steen. Want als ze wilden, namen ze andere beelden, maar toch hielden ze steeds dezelfde goden in gedachten. Bovendien hadden ze veel beelden voor dezelfde god en toch stelden ze zich niet verschillende goden voor, zoveel goden als ze beelden hadden. En ze wijdden elke dag nieuwe beelden, maar ze dachten niet dat ze nieuwe goden maakten.
Lees maar eens welke excuses beeldendienaars volgens Augustinus in zijn tijd als voorwendsel gebruikten. Als eenvoudige mensen beschuldigd werden, antwoordden ze dat ze niet dat zichtbare ding vereerden, maar God die daar onzichtbaar in woonde. Maar mensen die – zoals Augustinus zegt – een zuiverder godsdienst hadden, zeiden dat ze geen beeld vereerden en ook geen demon, maar dat ze in een beeld een teken zagen van wat ze moesten vereren.1
Hoe zit het dus? Alle beeldendienaars, zowel Joden als heidenen, hebben altijd dezelfde motivatie gehad, zoals ik heb uitgelegd. Ze waren er niet tevreden mee om God alleen geestelijk te kennen. Ze dachten dat ze uit beelden God zekerder en persoonlijker konden leren kennen. En toen die namaak van God hun eenmaal beviel, was het hek van de dam. Ze lieten zich door steeds weer nieuwe goocheltrucs bedriegen. Uiteindelijk meenden ze dat God zijn kracht uitte in beelden. Maar ondanks dat waren de Joden ervan overtuigd dat ze in dergelijke beelden de eeuwige God dienden, de enige en echte Heer van hemel en aarde. En ook de heidenen wisten zeker dat ze hun – weliswaar valse – goden dienden, die volgens hen in de hemel woonden.
1Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 113, 2,4-6.