1.11.4 – Het is onzinnig om goden te maken uit dood materiaal

0
412

Hier wordt hetzelfde bedoeld: ‘De afgoden van de heidenen zijn van zilver en goud, door mensenhanden gemaakt.’ Psalm 115:4; 135:15 Uit het materiaal maakt de profeet op dat het geen echte goden zijn, als hun beeld gemaakt is van goud of zilver. Hij vindt het vanzelfsprekend dat alles wat we zelf over God bedenken dwaze fantasie is. Hij noemt goud en zilver in plaats van klei of steen, om te voorkomen dat we afgodsbeelden zouden eerbiedigen om de glans of de waarde ervan. Maar zijn algemene conclusie is dat het heel onwaarschijnlijk is dat uit dood materiaal goden gefabriceerd kunnen worden.

Ondertussen wijst hij niet minder dringend op iets anders: stervelingen verheffen zich wel erg waanzinnig en roekeloos. Het is elk moment weer de vraag of ze nog adem kunnen halen. Toch wagen ze het om Gods eer aan afgoden te geven. De mens moet toegeven dat hij een vergankelijk wezen is en toch wil hij dat het metaal waar Hij een god van gemaakt heeft als God beschouwd wordt. Want hoe zijn afgoden anders ontstaan, dan omdat mensen dat wilden?

De heidense dichter Horatius 1spot volkomen terecht:

Vroeger was ik de tronk van een vijgenboom, nutteloos brandhout.
Maar toen de timmerman zich afvroeg of hij een bankje zou maken …
had hij liever dat ik een God was.2

Stel je voor: een aards mensje, dat elk ogenblik z’n laatste adem kan uitblazen, geeft met zijn kunst de eer van God aan een dood blok hout. Maar deze dichter was een epicureeër. Hij dreef er de spot mee omdat hij helemaal niets om godsdienst gaf. Daarom zullen we zijn woorden en die van anderen zoals hij laten voor wat ze zijn. Maar wat ons wel moet steken, ja doorboren, is het verwijt van de profeet Jesaja. Die zegt dat het wel heel waanzinnig is als je van hetzelfde hout een vuur stookt om brood te bakken, vlees te braden of te koken en een god maakt om voor te knielen om hem te aanbidden. Jesaja 44:12-17 Daarom beschuldigt hij op een andere plaats mensen die dit doen er niet alleen van dat ze zich niet aan de wet houden. Hij verwijt hun ook dat ze niets geleerd hebben van de fundamenten van de aarde. Jesaja 40:21 Want er is vast en zeker niets zo ongepast als God, die oneindig en onbegrijpelijk is, te willen beperken tot een omvang van anderhalve meter. Toch is deze monsterlijke manier van doen heel gebruikelijk. Daaruit blijkt dat mensen er van nature toe geneigd zijn.

Verder moeten we weten dat in de Schrift heel vaak van de afgoden wordt gezegd dat ze gemaakt zijn door mensenhanden en dat ze het gezag van God missen. Jesaja 2:8; 31:7; 37:19; Hosea 14:4; Micha 5:12 Daarom staat vast dat alle godsdiensten die mensen zelf bedenken, verwerpelijk zijn. De profeet laat deze waanzin nog beter uitkomen in Psalm 115. De mensen hebben het inzicht gekregen om te weten dat Gods kracht alles in beweging houdt. Toch vragen ze hulp van dingen die dood zijn en niets horen of zien. De menselijke aard is zo bedorven dat alle volken en ieder mens afzonderlijk tot zo’n grote waanzin wordt gedreven. Daarom slingert de Geest ten slotte deze vreselijke bliksem neer om hen te vervloeken: ‘Laat wie hen maken aan hen gelijk worden, allen die op hen vertrouwen.’ Psalm 115:8

We moeten echter wel bedenken dat elke gewone afbeelding evengoed verboden is als een gesneden beeld. Daarmee wordt de dwaze voorzichtigheid van de Griekse christenen afgewezen. Zij denken dat ze er mooi vanaf komen, omdat ze God niet afbeelden in beeldhouwwerk. Maar als het om schilderijen gaat, gaan ze zich nog verder te buiten dan enig ander volk. Maar de Heer verbiedt niet alleen de beeldhouwer om een beeld van Hem te maken. Hij verbiedt elke kunstenaar om Hem af te beelden. Want op die manier wordt Hij verkeerd voorgesteld en wordt zijn majesteit geschonden.

1Quintus Horatius Flaccus (65-8 v. Chr.), Romeinse dichter.

2Horatius, Satires I, 8,1-3.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in