Op bepaalde plaatsen in de Schrift wordt God voor ons extra duidelijk beschreven. Het is dan alsof we een beeld te zien krijgen van hoe Hij er in het echt uitziet. Want toen Mozes Gods uiterlijke verschijning beschreef, wilde hij blijkbaar kort samenvatten wat de mensen allemaal over God moeten weten. ‘Jehova,’ zegt hij, ‘Jehova, God, barmhartig en genadig, geduldig en vol medelijden en trouw, die barmhartigheid bewijst aan duizenden, die zonde en misdaad vergeeft, voor wie de onschuldige niet onschuldig is, die de zonde van de vaders vergeldt aan hun kinderen en kleinkinderen.’ Exodus 34:6-7
Let erop dat hier verkondigd wordt dat God eeuwig is en dat Hij bestaat in zichzelf. Want die verheven naam – Jehova – wordt tweemaal herhaald. Vervolgens worden Gods goede eigenschappen genoemd. Daarin wordt niet beschreven wie Hij in zichzelf is, maar hoe Hij is voor ons. Dat we God zo leren kennen, berust dus op eigen ervaring, niet op een loze speculatie die nergens op gebaseerd is. Verder horen we dat hier dezelfde goede eigenschappen opgenoemd worden die schitteren aan de hemel en op de aarde, zoals we hiervóór gezien hebben: zijn welwillendheid, zijn goedheid, zijn rechtvaardigheid, zijn oordeel en zijn betrouwbaarheid. Want deze eigenschappen en Gods macht zitten in de naam Elohim – ‘God’.
Ook de profeten duiden God met dezelfde bijnamen aan als ze zijn heilige naam volledig willen laten uitkomen. Ik wil niet veel passages aanhalen. Een psalm moet voor ons nu maar genoeg zijn. In Psalm 45 worden de belangrijkste van Gods goede eigenschappen zo nauwkeurig vermeld, dat er niets aan lijkt te ontbreken. En toch wordt daar niets gezegd dat we niet ook in de schepping kunnen zien. Uit eigen ervaring leren we dus dat God precies is zoals Hij zich in zijn Woord bekendmaakt.
In het boek Jeremia verklaart God hoe Hij wil dat wij Hem kennen. Daar geeft Hij ons een beschrijving die minder compleet is. Maar toch komt het helemaal op hetzelfde neer. ‘Laat wie zich beroemt,’ zo zegt Hij, ‘zich erop beroemen dat Ik de HEER ben, die barmhartigheid, recht en rechtvaardigheid doe op aarde.’ Jeremia 9:24 (9:23); 1 Korinthiërs 1:31 Dat zijn de drie dingen waarvan het het hardst nodig is dat we die kennen: Gods barmhartigheid, want alleen daarop is onze redding gebaseerd. Gods recht, want dat oefent Hij elke dag uit tegenover slechte mensen en in de eeuwige ondergang wacht hun een nog zwaarder oordeel. En Gods rechtvaardigheid, want daardoor worden de gelovigen beschermd en gekoesterd in overvloed. Als je die drie dingen bij elkaar neemt, dan bewijst deze profetie dat je alle reden hebt om je in God te beroemen.
Toch worden Gods betrouwbaarheid, macht, heiligheid of goedheid op die manier niet overgeslagen. Want hoe zouden we Gods rechtvaardigheid, barmhartigheid en oordeel kunnen kennen, als die kennis niet gebaseerd was op Gods betrouwbaarheid? En hoe zouden we kunnen geloven dat God de aarde bestuurt door zijn oordeel en zijn rechtvaardigheid, als we geen idee hadden van zijn macht? En waar komt Gods barmhartigheid anders vandaan dan uit zijn goedheid? Ten slotte, als alles wat God doet barmhartigheid, oordeel en rechtvaardigheid is, dan is daarin ook zijn heiligheid duidelijk zichtbaar.
Wat we uit de Schrift over God kunnen leren, dient dus geen ander doel dan wat we over Hem kunnen leren uit de schepping. Het nodigt ons namelijk eerst uit om God te vrezen en vervolgens om op Hem te vertrouwen. Want we moeten Hem leren dienen met een volmaakt onberispelijk leven, door hem oprecht te gehoorzamen. En we moeten leren om volledig afhankelijk te zijn van Gods goedheid.
Eerste alinea van 1.10.2: voor wie de onschuldige niet onschuldig is, moet zijn: voor wie de schuldige niet onschuldig is.
Vindt u het prettig als ik hier en daar verbeterpunten aangeef? Ik geniet enorm van uw werk. Groeten, Richtje
Dank je! Ik ben inderdaad blij met correcties. Maar in dit geval heb je geen gelijk. In de Hebreeuwse grondtekst ontbreekt het woord ‘(on)schuldige’ hier. De SV, HSV en NBG51 voegen hier het woord ‘schuldige’ in, maar Calvijn schrijft toch echt ‘onschuldige’. Ik denk dat hij bedoelt dat voor God niemand onschuldig is, zelfs de meest onschuldige niet.